Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de Watersnoodschade 1953

 

Artikel 52
1
Een bijdrage, welke blijkt door het vaststellend orgaan ten onrechte of op een te hoog, dan wel een te laag bedrag te zijn vastgesteld, kan ambtshalve worden herzien. Een herziening kan, voorzover uitbetaling van de bijdrage reeds is geschied, dan wel aan die uitbetaling een begin van uitvoering is gegeven, tot terugvordering van degene, die als rechthebbende is beschouwd, slechts leiden, voorzover de herziening heeft plaats gevonden op grond van feiten of gegevens, welke het vaststellend orgaan bij de vaststelling of bij de uitbetaling van de bijdrage niet bekend waren, noch redelijkerwijze bekend hadden kunnen en moeten zijn, dan wel voorzover degene, die als rechthebbende is beschouwd, ten tijde van de uitbetaling wist of redelijkerwijze kon vermoeden, dat de uitbetaling geheel of ten dele ten onrechte geschiedde.
2
Een voorschot op de bijdrage, daaronder begrepen hetgeen door de Staat is betaald uit hoofde van een onder garantie van de Staat door derden verleend krediet, verstrekt met het oog op de te verwachten bijdrage, kan worden teruggevorderd, voorzover het de bijdrage te boven blijkt te gaan.
3
De terugvordering van uitbetaalde bedragen heeft plaats op grond van een aanslag tot terugvordering, vastgesteld door een orgaan, aan te wijzen door Onze Minister van Financiƫn, ten name van degene, aan wie of te wiens behoeve het terug te vorderen bedrag is betaald; de desbetreffende beschikking is met redenen omkleed, vermeldt de termijnen, waarin het terug te vorderen bedrag moet worden betaald, en wijst een ontvanger der directe belastingen aan voor de invordering.
4
Geen terugvordering kan plaats hebben meer dan vijf jaren na de vaststelling.
5
Voor een aanslag, opgelegd na het overlijden van de schuldenaar, zijn diens erfgenamen niet verder aansprakelijk dan ieder ten belope van zijn erfdeel, vermeerderd met het bedrag van hetgeen hem is gelegateerd.
6
Met betrekking tot overeenkomstig lid 3 terug te vorderen bedragen is het bepaalde in de wet van 22 mei 1845 (Stb. 22) en de Kostenwet invordering rijksbelastingen, van toepassing, met dien verstande, dat:
a
het terug te vorderen bedrag wordt gelijkgesteld met inkomstenbelasting;
b
onder "kohier" wordt verstaan een afschrift van de in lid 3 bedoelde beschikking, gewaarmerkt door het in dat lid genoemde orgaan;
c
onder "aanslagbiljet" wordt verstaan een door de ontvanger gewaarmerkt en gedagtekend afschrift van de vorenbedoelde beschikking;
d
voor "belastingschuldige" wordt gelezen: schuldenaar;
e
de vervaltermijnen, vastgesteld door het in lid 3 genoemde orgaan, in de plaats treden van die, genoemd in artikel 8 van de Wet van 22 Mei 1845;
f
de ontvanger voor de toepassing van het bepaalde in artikel 20 van de laatstgenoemde wet geacht wordt te dezen op te treden namens het bestuur van de belastingen.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •